Logo

Argos en de berichtgeving rond het fotorolletje van Srebrenica

TV, VPRO, Argos
13 juni 2018

Op 5 februari 2018 heeft de hoofdredactie van de VPRO zich per e-mail tot de ombudsman gewend, met het verzoek een onderzoek te doen “naar de journalistieke werkwijze van de redactie van Argos ten behoeve van de verslaggeving rondom het ‘mislukte fotorolletje van Srebrenica’. De ombudsman kon dit onderzoek gezien haar statuten op zich nemen en heeft het onderzoek op 13 juni afgerond met een rapport.

De VPRO-hoofdredactie noemde specifiek zes uitzendingen waarnaar gekeken zou moeten worden, de uitzendingen van 11 december 1998 en van 13 juni 2015 stonden in het onderzoek centraal. De ombudsman concludeerde in haar rapport dat er bij het onderzoek ten behoeve van beide uitzendingen geen belemmeringen op de redactie zijn geweest om de materie van alle kanten te bekijken. Als er sprake zou zijn van journalistiek niet-correct handelen, dan zou dat gezeten hebben in de selectie uit en uiteindelijke weergave van het verzamelde materiaal: wat van de verzamelde kennis wél en wat niet op te nemen in de uitzendingen, met welke redenen en met welk inhoudelijk gevolg.

  • Er zijn – voor beide specifiek onderzochte uitzendingen – inhoudelijke afwegingen en keuzes gemaakt die anders hadden gekund. Maar daaruit vloeide niet automatisch opzettelijke (en daarmee mogelijk kwalijke) eenzijdigheid, bevooroordeeldheid of ‘schadelijk onnauwkeurig’ handelen (zoals de Code van Bordeaux het noemt) voort. 
    De uitzending van 11 december 1998 was gezien de insteek niet onzorgvuldig eenzijdig: het wel opnemen van een tweede scenario (hoe er bij een bepaalde volgorde van handelen sprake zou kunnen zijn geweest van een menselijke fout bij het mislukken van het fotorolletje) zou niet hebben geleid tot een geheel andere uitkomst over of kijk op het onderwerp van de uitzending: het blootleggen van tegenstrijdigheden in de officiële lezing en het rommelig opereren door het Ministerie van Defensie.
  • In de uitzending van 2015 zijn beide mogelijkheden wat er met het rolletje kan zijn gebeurd (met opzet of per ongeluk verprutst) opgenomen (zij het niet met evenveel nadruk). De uitzending focuste op de frustratie van één van de marechaussees dat hij een en ander in 1995 nooit uitputtend heeft kunnen onderzoeken. Met het opnemen van geluidfragmenten van de twee reconstructies uit 1998 of het laten toelichten door de fotograaf uit 1998 van de twee scenario’s zou de uitzending niet ineens een geheel andere strekking hebben gekregen.
  • Wel waren beide uitzendingen vollediger geweest met explicietere verwijzing naar de mogelijkheid van een menselijke fout bij het verprutsen van het rolletje. Wie het echt wil kán nu in beide uitzendingen de voorkeur voor het uitkomen op het opzettelijk verprutsen lezen, ook omdat beide uitzendingen daarop eindigen. Had je als programmamaker willen voorkomen dat zelfs ook maar de suggestie van vooringenomenheid zou kunnen beklijven, dan had dat eenvoudig – zij het met misschien een concessie aan de strakheid van de verhaallijn – gekund.

Dit gesteld hebbend komt er uit het voorhanden zijnde primaire materiaal (uitzendingen, e-mails, notulen) en de gevoerde gesprekken met primair en secundair betrokkenen geen onderbouwing dat programmamakers van Argos met opzet, uit vooringenomenheid of onwil om ‘ontlastend materiaal’ op te nemen specifieke kennis uit de uitzendingen van 1998 en 2015 hebben geweerd. De journalistieke werkwijze rond onderzoek naar en publicaties over het fotorolletje van Srebrenica is te billijken, zij het niet altijd even professioneel geweest. Aan de journalistieke vragen die aan de uitzendingen ten grondslag lagen is in redelijke – zij het misschien niet uitputtende – mate recht gedaan. Op gevoelens, interpretaties en suggesties “dat het Argos wel goed uitkwam” om bepaald materiaal niet te gebruiken kan of wil de ombudsman zich niet baseren.

Tot slot: de manier waarop een redactie is georganiseerd mag een correcte journalistieke werkwijze, onafhankelijke afweging of besluitvorming niet in de weg zitten. Op twee belangrijke momenten, zowel in 1998 als in 2015, was de maker van de Argos-uitzending dezelfde als de eindredacteur van het programma. Een onwenselijke situatie.

De rol van de journalistieke eindredacteur is – al naar gelang het specifieke programma – meer of minder omvattend. Maar er mag geen enkele onduidelijkheid zijn over de (eind)verantwoordelijkheden. Bij de rol hoort zeker de verantwoordelijkheid voor een ultieme (journalistiek-ethische) toets van de werkwijze van en gemaakte afwegingen door een (autonome) programmamaker. Met voldoende voorkennis en journalistieke bagage maar ook zonder tunnelvisie of (persoonlijke) betrokkenheid bij het materiaal. Als je de rol van de eindredacteur zo wilt invullen dat deze het effectiefst is in het waarborgen van journalistieke standaarden – en dus bij het bereiken of behouden van de hoge journalistieke kwaliteit die programma’s van de publieke omroep zichzelf opleggen – dan passen de petten van maker en eindredacteur binnen één programmatitel niet op hetzelfde hoofd.

Hier vindt u het rapport.

Publiek zoekt Bron
Asielzoekers in Kijkduin: een "rode loper" zonder context
Ombudsman, mag dit weg? Dat is nog niet zo makkelijk.
Het interview als Zwitsers zakmes
Griekse groei?
Het Nederlandse Transgenderprotocol
Deel deze pagina
Omroepen
AVROTROS